Bodemdaling in veenweidegebieden is een serieus probleem, mede vanwege de uitstoot van broeikasgassen. Eén van de innovatieve oplossingen hiervoor is onderwaterdrainage. Uit onderzoek van Wageningen University & Research blijkt dat dit een veelbelovende techniek is. Maar de Universiteit van Greifswald in Duitsland zette hier onlangs vraagtekens bij. In de ‘waterwereld’ leidde dit tot vragen.
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) heeft daarop Wageningse onderzoekers gevraagd om vanuit wetenschappelijk oogpunt te reflecteren op de kritiekpunten van het Greifswald Mire Centre. HDSR ondersteunt namelijk pilots in zijn beheergebied, zoals de drukdrainageproef in Sprengen en de polderbrede aanpak in Lange Weide in Driebruggen. De vraag van HDSR werd ondersteund door LTO, het Nationaal Kennisprogramma Bodemdaling en de Friese veenweidepartijen verenigd in het BOF.
“Uit onze analyse blijkt dat de bezwaren van Greifswald op het onderzoek naar de effectiviteit van onderwaterdrains op diverse punten wetenschappelijk weerlegd kan worden,” zegt Jan van den Akker, veenspecialist bij Wageningen Environmental Research. Hij voerde de analyse van de kritiek van Greifswald uit samen met onderzoeker Idse Hoving van Wageningen Livestock Research, en hydroloog Rob Hendriks en statisticus Martin Knotters van Wageningen Environmental Research. Hun concept-rapport werd gereviewd door hydrologen Lodewijk Stuyt en Henk Ritzema.
“Greifswald stelt bijvoorbeeld dat onderwaterdrains de zomergrondwaterstand bij een vast slootpeil niet verhogen,” stelt Jan van den Akker. “Maar dat hebben zij slechts bij één perceel met een lage grondwaterstand vastgesteld. Uit statistisch onderzoek bij meerdere percelen blijkt dat een slootpeil van 35 tot 40 cm onder maaiveld met onderwaterdrains vergelijkbaar is met een slootpeil van 20 cm onder maaiveld zonder drains. De drains zijn dus wel degelijk effectief bij het verhogen van de waterstand.”
Weerlegging op 9 punten
Ook de stelling van Greifswald dat onderwaterdrains alleen in het eerste jaar effectief zijn en dat de werking daarna ‘uitdooft’ blijkt onjuist. Greifswald baseerde deze stelling op slechts twee meetjaren, waarbij het eerste jaar droog was (en de drains dus effectief) en het tweede jaar juist heel nat was, waardoor het effect logischerwijze minder was. Ook ging Greifswald bij zijn kritiek steeds uit van de jaarlijkse gemiddelde grondwaterstanden. Jan van den Akker: “Maar daardoor wordt de effectiviteit niet bepaald. Die wordt juist bepaald door de zomergrondwaterstanden. Want dan staat het grondwater op zijn laagst, is de bodemtemperatuur op zijn hoogst en de oxidatie van het veen dus op zijn sterkst.”
In totaal hebben Jan van den Akker en collega’s de standpunten van Greifswald op 9 punten weerlegd. “Op basis van ons onderzoek concluderen we dat onderwaterdrainage een effectieve maatregel is om bodemdaling te verminderen. Wel moeten we de effectiviteit van deze technieken in praktijk blijven monitoren en verder discussie voeren over het toekomstig duurzaam beheer van de veengronden. Deze discussie moet breed worden gevoerd, vanuit alle invalshoeken, en samen met alle betrokken deskundigen. Ik hoop dat onze rapportage bijdraagt aan de opbouw van kennis over de effectiviteit van maatregelen om bodemdaling van veengronden te verminderen.”
Bron: WUR