Voor 2024 wordt de export van landbouwgerelateerde goederen (of tertiaire landbouwexport) geraamd op 12,4 miljard euro. Dat is 4,3 procent meer dan in 2023 (11,9 miljard euro). De import van landbouwgerelateerde goederen, zoals landbouwmachines, tractors en trailers, wordt met 5,5 miljard euro in 2024 juist 3,6 procent lager geschat dan in 2023 (5,7 miljard euro). Beide stromen hebben een lagere waarde dan het tot nu toe hoogste niveau in 2022.
Tertiaire landbouwexport in 2024
Kijkend op productniveau zijn er vier tertiaire landbouwgoederen (landbouwmachines, kasmaterialen, meststoffen en machines voor de voedingsmiddelenindustrie) met een hoge exportwaarde en zeven met een lage tot hele lage exportwaarde. Zo hoort Nederland bijvoorbeeld tot de grootste exporteurs van kunstmest in de EU, samen met Duitsland en België (CBS, 2023). Handel van dierlijk mest vindt vooral plaats binnen Nederland, de in Nederland geproduceerde kunstmest daarentegen gaat voor een groot deel de grens over (Oltmer, 2024).
Landbouwmachines belangrijkste exportproduct
Landbouwmachines zijn ook in 2024 het belangrijkste tertiaire landbouwgoed met een bedrag van 3,0 miljard euro. Wel is de exportwaarde hiervan in een jaar tijd met 6 procent afgenomen. Kasmaterialen passeren de landbouwmachines net niet als belangrijkste product in de tertiaire landbouwexport bij het weglaten van wederuitvoer uit de cijfers. De export van tractors en landbouwtrailers is flink gekrompen met een daling van 31 procent.
![](https://www.deloonwerker.nl/content/uploads/sites/4/2025/01/image.png)
Import van landbouwmachines en landbouwgerelateerde goederen
Aan de invoerkant zien we in figuur 5.8 relatief veel kasmaterialen (1,4 miljard euro in 2024), landbouwmachines (1,3 miljard euro) en meststoffen (0,7 miljard euro) terug. Daarna volgen, gewasbeschermingsmiddelen, tractors en landbouwtrailers (elk 0,6 miljard euro) en machines voor de voedingsmiddelenindustrie (0,4 miljard euro). De andere landbouwgerelateerde goederen worden voor een veel lagere waarde ingevoerd.
Bron: Wageningen Social & Economic Research Rapport