Toen Fahr in 1968 door Klöckner-Humboldt-Deutz werd overgenomen, was men bij de ontwikkelingsafdeling van Fahr in de wolken. De budgetten voor onderzoek en ontwikkeling van het internationaal opererende KHD waren immers een veelvoud van het familiebedrijf Fahr. Dit gaf de Fahr-ingenieurs meer armslag en dit resulteerde in de introductie van de Fahr “HW 35 Häckselwagen” in 1970.
Echt nieuw was het idee van een opraaphakselwagen echter niet. Bij collega fabrikanten zoals Landsberg, Mengele en Claas kon je toen al de Landsberg HS 20, Mengele HLW4D en Claas Rapido SL opraaphakselwagens in hun leveringsprogramma terugvinden. Bij Claas gingen de roots van de Claas Rapido-hakselwagen terug naar de firma W. Speiser die Claas speciaal voor de hakselaar-technologie in 1970 had overgenomen. Het basisidee bij al deze machines was het éénmanssysteem en de toenemende belangstelling begin de jaren 70 voor torensilo’s. Dit laatste zou er voor zorgen dat het voederen volledig kon worden gemechaniseerd.
Een andere insteek was dat de hakselwagen het logische vervolg was van de opraapwagen. De opraapwagen was in die periode immers enorm populair voor het inkuilen van voorgedroogd gras. De toenmalige opraapwagens waren echter nog niet uitgerust met een snijsysteem met voldoende messen en hiervoor was de hakselwagen dé oplossing, want die had wel een hakseltrommel snijmessen. Omdat de Fahr HW 35 hakselwagen zowel met een graspickup of met een maisvoorzetstuk kon worden uitgerust, was hij veel universeler ten opzichte van een opraapwagen en daardoor over een langere periode inzetbaar en dus ook veel economischer, althans volgens de Fahr-ontwerpafdeling.
Buitenbeentje
Bij een opraaphakselwagen is de hakselaar vast aan de loswagen gebouwd en vormt hij daarmee één geheel. De wagens van Claas, Mengele en Landsberg waren uitgerust met een bodemketting met meenemers, twee of drie loswalsen en een dwarsafvoerband, die zowel naar links als naar rechts kon draaien. De losketting, de loswalsen en de dwarsafvoerband waren onafhankelijk van elkaar bedienen. Dit was belangrijk om het materiaal in een regelmatige stroom in de blazer te brengen en verstopping van de blazer te voorkomen.
Bij Fahr had men echter voor een bijzondere constructie gekozen. De loswagen met een inhoud van 16 m³ zou door zijn afwijkende constructie in de vorm van een grote kunstmeststrooier met afgeronde hoeken en stalen zijwanden een snel lossend vermogen hebben. Het lossen gebeurde, in tegenstelling tot de klassieke bodemketting met meenemers, met een vijzel die onderaan in de taps toelopende wagen centraal was opgesteld en het gehakselde product achteraan loste in de doseerinstallatie van de torensilo.
Door het tandemonderstel met 10-15 banden, het afwijkende lossysteem en door de stalen constructie lag het nuttig laadvermogen van de HW 35 beduidend hoger dan dat van de concurrentie. De Fahr HW 35 was ontwikkeld voor een nuttig laadvermogen van 3.550 kg en scoorde daarmee opvallend beter dan de hakselwagens van Landsberg, Claas en Mengele die per lading slechts 2.000 kg konden vervoeren.
Door de opraper te vervangen door een éénrijig maisvoorzetstuk was het mogelijk met dezelfde wagen snijmais te verwerken. Beide waren naast de hakselaar gemonteerd en waren hydraulisch opklapbaar. Dit systeem had het voordeel dat er niet op het gras werd gereden en daar het uitstekend deel werd opgeklapt, bleef de combinatie smal op de weg. Bij mais bleef het nadeel wel bestaan dat de kantrijen van de percelen in handwerk moesten worden geoogst.
De Fahr HW 35 was uitgerust met een trommelhakselaar met opgebouwd slijpapparaat die ten opzichte van een radhakselaar een hogere snijfrequentie had en daardoor ook het product veel fijner kon hakselen, wat vooral belangrijk was bij de oogst van snijmais. De maisbek was voorzien van roterende invoervijzels, een systeem dat minder onderhoudsgevoelig was dan de rubberen aanvoerbanden en/of rondlopende kettingen.
Ondanks dat zomerstalvoedering begin de jaren 70 al een oud systeem was, stond het toen terug weer meer in de belangstelling doordat de doorloopmelkstal op slecht verkavelde bedrijven met een ligboxenstal beter kon worden benut en omdat op een aantal bedrijven de oppervlakte grond rondom het bedrijf de beperkende factor was.
De Fahr-hakselwagen werd daarom ook gepromoot als combinatie voor de zomerstalvoedering omdat met de HW 35 één man alle werkzaamheden, dat wil zeggen oprapen, hakselen, transporteren, lossen en doseren alleen kon uitvoeren, waardoor de extra arbeid ten opzichte van beweiding tot een minimum zou worden beperkt.
Het gras werd door de 160 cm brede pickup uit het zwad opgenomen en door toevoerharken naar de kooihakselaar gevoerd. De theoretische haksellengte bedroeg 6, 9, 12 of 18 mm, al naar gelang 6, 4,3, of 2 messen waren gemonteerd. Voor zomerstalvoedering volstonden 3 messen en monteerde men achteraan de wagen een dwarsbandje dat het gras voor het vee bracht.
Eénmanssysteem
Werken met de Fahr HW 35 opraaphakselwagen was een zuiver éénmanssysteem. Eén persoon verzorgde het hakselen, transport en het lossen. De capaciteit per dag lag dan ook niet hoog. Bij een opbrengst van 4 ton droge stof per hectare en een transportafstand van 500 m bedroeg de capaciteit 30 – 40 are per uur.
Bij de oogst van snijmais kon, per arbeidskracht en bij een lading van 3.300 kg en bij een transportafstand van 500 m, 1 hectare in ongeveer 8 uur worden geoogst.
De Fahr HW 35 was in theorie, een universele en economische combinatie doordat er op dezelfde hakselaar een graspickup en éénrijig maisvoorzetstuk kon worden gebruikt zowel voor de winning van voorgedroogd kuilgras als voor het hakselen van mais.
De kostprijs van de Fahr HW 35 schommelde rond de € 8.250 in 1973.
Bron: Jan Ebinger, 24-01-2019